Claustrofoob

Soms zijn bepaalde angsten en nare gevoelens wel terug te verhalen op dingen die gebeurd zijn. Of in enkele gevallen zijn ze ontstaan in de dromen die we gehad hebben. Ik heb last van claustrofobie. Ik heb lang gedacht dat het door die hyperventilatie-aanval in de mergelgrotten van de St. Pietersberg bij Maastricht kwam, ergens in de zomer van 1992. Maar wellicht gaat het nog verder terug. Naar de tijd dat ik nog in Giesbeek woonde

Op een morgen in het weekend fietste ik doelloos en mateloos verveeld op mijn groene fiets[je] met terugtraprem zo'n beetje door de buurt, op zoek naar enig vertier. Op zoek naar buurtvriendje of vriendinnetje die met hetzelfde idee op straat ronddoolden. Totdat ik dus een stel jongens bezig zag op een stapel in plastic verpakte hooibalen. Het leek van veraf net een blokkendoosbouwsel. Dichterbij gekomen bleek het geheel een twintigtal pakketten dakbedekkingsmateriaal te zijn, in een soort piramidevorm op elkaar gestapeld, tegen een prikkeldraadhekwerk dat een klein gemeenteperkje naast een huis afschermde. En de jongens die er op zaten hadden mij inmiddels al opgemerkt: "Hee! Jongetje! Kom eens! Wil je onze hut zien?". Ik bleef maar op afstand en antwoordde dat ik dat niet wilde. "Het mag wel! Kom maar! Wij hebben echt een mooie hut hoor!". Die jongens waren niet te vertrouwen in mijn ogen. Nee, nee. Niet te vertrouwen. Dat waren namelijk DE klieretterjochies van de buurt die geen enkele mogelijkheid lieten schieten om kleine onschuldige jongetjes als ik te klieren. Nee, ik zou niet zwichten voor hun zoete woorden.

"Hoi Ronald!" klonk het achter mij. Het was Wendy, mijn beste vriendinnetje. Maar voor ik hoi kon zeggen hadden de klieretterjochies hun nieuwe target al gespot. "Hee meisje! Meisje! Kom eens! Wil je onze hut zien? Samen met je vriendje? Kom maar!". Wendy was een stoer meisje. Maar ook wat naïef. Vrijwel gelijk zei ze: "Ga je mee? Voor die jongens hoef je niet bang te zijn". Ja, dat was natuurlijk wel zo. Ik hoefde er niet bang voor te zijn. Maar ik wist dat dit DE klieretterjochies van de buurt waren. Daar moest je niet te dichtbij komen. Want je zou verstrikt raken in hun web...

De ingang zat aan de bovenkant van het bouwwerk. Ik liet me langzaam naar beneden zakken door de opening die net iets kleiner was dan de dakbedekkingsbalen. Vlot daarna kwam Wendy er achteraan. De ruimte in de hut was nog behoorlijk groot. Ik kon er ruim in staan. "Mooi hè?" klonk het van boven. Tegen het daglicht dat door de opening kwam zag ik de krullenbol van één van de klieretterjochies. "Kun je lekker kussen met je meisje!". Het ging er bij de klieretterjochies ook altijd maar om een aantal zaken: meisjes, en het klieren van onschuldige jongetjes. "Ik wil er uit" hoorde ik Wendy zeggen. Ze werd uit het bouwwerk gehesen en ik ging er vanuit dat ik er gelijk achteraan kon... Niet dus. Dit was het dus waar het de klieretterjochies om ging. Het opsluiten van een onschuldig jongetje. "Mag ik er ook nog uit?" vroeg ik. "Nee!" hoorde ik roepen. Het silouet van de krullenbol verscheen weer. "Je mag er niet uit!". Hij verdween weer. "Laat me er uit!" schreeuwde ik. De jongens moesten hard lachen. Ik hoorde Wendy nog zeggen: "ik ga mijn vader halen hoor!". Maar dat deerde de klieretterjonchies absoluut niet: "Ja, ga maar lekker uithuilen bij pappa! Toe maar!". Ondertussen werd de opening langzaam kleiner. Ze sloten me in! Als in een Indiana Jones film zag ik het laatste streepje licht verdwijnen. "Laat me eruit! Rotjongens!". Gelach klonk, maar het was op een theatrale manier die ik van de klieretterjochies wel gewend was en demonisch gezang klonk: "Je zult voor eeuwig opgesloten blijven! Zeg vaarwel tegen je ouders, je zult ze nooit meer zien!". Ook al wist ik dat het niet waar was raakte ik toch in een lichte paniek. Huilend jammerde ik: "Ik wil er uit! Laat me eruit! Ah, toe, ik vind jullie allemaal lief! Laat me eruit alsjeblieft". Maar ik hoorde niets meer. Zouden ze zijn weggegaan? Ik had de klieretterjochies ook nooit voor rotjongens moeten uitschelden...

Ik besefte wel dat roepen en huilen niets zou uitmaken en dat ik naar een andere oplossing moest zoeken. Het was inmiddels lang zo donker niet meer in de graftombe, mijn ogen waren redelijk gewend aan de duisternis. Aan de kant van het hekwerk waren ook enkele blokken weggelaten, waardoor het prikkeldraad duidelijk te zien was. Kon ik mij daar misschien doorheen werken? Nee, ik zou mij bezeren en mijn kleren scheuren... Opeens zag ik het! Een aantal dakbedekkingsbalen aan de onderkant van de piramide waren niet geheel tegen het prikkeldraad geschoven, waardoor een kleine doorgang was ontstaan... Een doorgang naar buiten! Een ontsnappingsroute! Voorzichtig kroop ik door het gangetje. En ja, het werkte! Ik was buiten! Ik rende gelijk naar mijn fiets, sprong er op en schreeuwde gelijk dat ik mijn vader erbij zou halen en dat ze dan allemaal nog niet jarig zouden zijn! Eén van de jongens deed nog een slappe poging om mij te pakken te krijgen, maar ik was te snel. "Ga maar naar je pappie kutjoch!" hoorde ik achter mij wegsterven. Ik heb nooit meer zo snel op zo een kleine fiets gefietst. En de wind prikte in mijn betraande ogen... Een claustrofoob was geboren.